Paramaribo
Paramaribo
Paramaribo is ontstaan op de linkeroever van de Surinamerivier op een aantal, "boven zwampen",
moerasachtige gebieden, met uitstekende schelpritsen. Deze stevige, maar poreuze ondergrond leende zich zeer
goed voor de bouw van huizen.
Met de komst van de Hollanders overvleugelde de nederzetting bij Parmarbo of Parmurbo al gauw het door de
Engelsen gestichte Thorarica. Over de herkomst van de naam Paramaribo is niets met zekerheid bekend,
maar algemeen wordt aangenomen dat die nauw samenhangt met de naam van het Indianendorp.
In archiefmateriaal komen nog verschillende varianten op die naam voor, maar die houden alle verband met de
naam waaronder de stad nu bekend is: Paramaribo. Veilig verscholen achter het door Crijnssen omgedoopte en
opnieuw versterkte fort heeft de stad zich bijna ongestoord kunnen ontwikkelen.
Zeelandia ligt op een uitstekende punt in de Surinamerivier en kon daardoor goed fungeren als direct
verdedigingswerk ter bescherming van de kwetsbare nederzetting. Om die nog eens extra te versterken en om de
eventuele eerste aanvallen vanuit zee te kunnen afslaan, werden er in de monding van de Surinamerivier nog
enkele fortjes en versterkingen aangebracht.
Aan het begin van de 18de eeuw werden Gravenstraat en Keizerstraat naar het westen verlengd, tot aan de
Wanicastraat, eveneens volgens het verloop van de schelpritsen. Het duidelijkst is dat te zien aan de loop van
de lijn Gravenstraat-Soldatenstraat-Kwattaweg.
Om de waterhuishouding enigszins op peil te houden, en dat was wel nodig in zo'n vochtig en moerassig gebied,
groef men afwateringskanalen: zo liep tussen Keizerstraat en Wagenwegstraat de nog steeds bestaande
Viottekreek en even ten zuiden van de Keizerstraat de Picornikreek, die ook nog bestaat. Beide kreken stonden
oorspronkelijk in verbinding met de Knuffelsgracht, die op de Surinamerivier uitwaterde.
Uit de tijd van de latere stadsuitbreidingen stammen de, nu ook grotendeels of geheel gedempte,
Steenbakkers-, Drambranders- en Limesgracht.